INTERVIEW – Eric Goens: “Journalisten vergeten vaak om te luisteren”

Een interview met Eric Goens over zijn leven als programmamaker en journalist en zijn succesprogramma ‘Het huis’.  

Eric Goens in ‘Het huis’. © VRT

Eric Goens (52) isoleert al sinds 2015 bekende Vlamingen in de documentaire televisiereeks ‘Het huis’ op Eén door hen te ‘ontvoeren’ naar een villa in het Vlaams-Brabantse Meerbeek. Daar graaft hij 24 uur lang in hun ziel waarbij de carrière en het leven van de gast wordt ontleed. De gesprekken vinden plaats in de living, de keuken, op het terras, in de ‘kinderkamer’, waar de gast en Goens samen kijken naar foto’s uit een ver en minder ver verleden, of in de ‘sportkamer’, waar de conditie van de gast met een fysiotherapeut wordt onderzocht.  

Ik contacteerde Goens op donderdagavond 9 december om een interview af te nemen. Hij liet me na vijf minuten al weten dat hij twee uur in de auto zat en tijd had om te bellen. 

In het begin van uw carrière bent u ook actief geweest als journalist bij o.a. De Morgen, Humo en Bonanza. Kunt u zich voorstellen terug te keren naar de geschreven pers?  

Goh, ik denk het niet omdat ik televisie met voorsprong het meest toonaangevende medium vind. Het is het snelste, het heeft de grootste impact en het leent zich ook beter tot verhalen vertellen. Die keuze heb ik dus al gemaakt als dertigjarige op het moment dat ik overstapte van Bonanza (het weekblad van Woestijnvis dat een directe concurrent moest worden van Humo, nvdr.) naar VTM. De kranten en de tijdschriften hebben gaandeweg hun impact verloren, en ik ben voor een heel groot deel in de journalistiek gestapt omwille van die impact.  

Ik vind dat je als journalist de verdomde plicht hebt om verhalen te vertellen en of die nu behagen of niet, dat is van minder belang. Ook een publiek is daarbij belangrijk: ik heb al vaker gezegd dat ik iemand ben die graag voor een groot publiek speelt omdat de invloed van je verhalen dan groter is. In het geval van ‘Het huis’ is die tegenwoordig zeer groot. 

“De aantrekkingskracht van reportageprogramma’s is vrij groot en ook identiteitsbepalend geworden voor de zenders.”

Sinds 2011 bent u zaakvoerder van het productiehuis Het Nieuwshuis waarmee u reportageprogramma’s maakt voor verscheidene zenders. Naast Eén, zagen we u ook al op VTM in o.a. ‘De Zomer Van’ en ‘Later als ik groot ben’, twee programma’s à la ‘Het huis’. Is er een verschil in werken tussen de commerciële zender en de VRT?  

Neen, niet wat mij betreft. Ik doe in wezen altijd hetzelfde: ik ga ergens zitten en ik begin iemand te interviewen, en soms staat daar een huis rond, een andere keer staat er een politiebureau rond en nog een andere keer is dat op een andere locatie. Je vertrekt altijd vanuit de kracht van het interview, en het is niet omdat ik voor VTM of voor Play4 of voor Eén werk dat ik daarbij denk: oei, nu moet het meer dit of dat. Ik denk dat de aantrekkingskracht van dat soort programma’s – en dat is echt iets van de laatste jaren – vrij groot en ook identiteitsbepalend is geworden voor de zenders. Dus als ze je bij de ene zender vragen omdat ze je goed vinden bij de andere, gaat die zender dan ook niet vragen: nu moet je een muts op je hoofd zetten of moet je een kostuum aandoen. Daar zit weinig verschil tussen. De gesprekken die ik bij ‘De Zomer Van’ gevoerd heb, voer ik niet anders dan de gesprekken bij ‘Het huis’. Alleen heb je bij ‘Het huis’ iets meer tijd natuurlijk. 

Ongeveer een miljoen Vlamingen kijken op dinsdagavond naar ‘Het huis’; de meesten zullen u dan ook daarvan kennen. Is dat ook het project waar u het meest trots op bent in uw carrière? 

Goh, dat is een heel moeilijke en tegelijkertijd erg voor de hand liggende vraag omdat de impact van ‘Het huis’ natuurlijk zo groot is geworden: we draaien nu al het zevende seizoen. De VRT heeft bijgetekend voor drie jaar, dus tien jaar lang een programma in prime time maken, is redelijk uniek. Het zou dan ook een beetje onnozel zijn om daar niet fier op te zijn. Het is bovendien ook het uithangbord, omdat het interview en de kracht van de vertelling daar allemaal in samenkomt. Dat programma heeft dus heel wat in gang gezet en zet nog heel veel in gang. Ik heb bijvoorbeeld net een portret gemaakt over Rob de Nijs, een Nederlandse zanger die Parkinson heeft, en ook daar voel je dat de aantrekkingskracht van ‘Het huis’ erin heeft meegespeeld: ze hebben mij zelf gecontacteerd met de vraag om dat te doen. Bijvoorbeeld ook bij Stig Broeckx is het net iets makkelijker om te zeggen: ik ben Eric Goens van ‘Het huis’, dan er als complete leek binnen te komen. ‘Het huis’ zal, wat ik ook nog doe, voor altijd aan mij blijven kleven, en dat vind ik alleen maar een fijn gevoel.

“Te veel journalisten gaan uit van de ‘Kijk-eens-mama-zonder-handen-journalisitiek'”

‘Het huis’ heeft de reputatie opgebouwd dat mensen er dingen zeggen die ze niet eerder hebben gezegd en anders ook nooit zouden zeggen. Wat is uw geheim om uw gasten zodanig op hun gemak te stellen? 

(zonder nadenken) Luisteren. Journalisten vergeten vaak om te luisteren. Te veel journalisten gaan uit van wat ik de ‘kijk-eens-mama-zonder-handen-journalistiek’ noem: kijk eens wat een stoute vragen ik durf te stellen. Dat impliceert niet dat je geen stoute vragen mag stellen, maar je moet te allen tijde je gast het gevoel geven dat het een gesprek met hém is. Dat is ook de reden waarom ik zelden of nooit in beeld verschijn. Dat helpt, ik denk dat mensen die binnenkomen in ‘Het huis’ heel snel het gevoel hebben van: ‘Wow, ik kan mijn verhaal hier vertellen, er is iemand die luistert’. Ik vind het een beetje een aberratie in de journalistiek dat de maker of de journalist tegenwoordig meer in beeld verschijnt dan het onderwerp van zijn reportage. 

Ik werk nooit met vragenlijsten, wat niet wil zeggen dat ik me niet goed voorbereid, maar ik ga nooit met een vast scenario werken. Als iemand in uur één begint te praten over zijn werk, dan zullen we praten over zijn werk, begint hij in uur drie te praten over zijn leven, dan zullen we daarover praten. Ik ben dus voorbereid in die zin dat ik weet dat als onderwerp één, twee of drie wordt aangesneden, ik daarover kan meepraten. Maar ik ga nooit wat opleggen, en het is net dat opleggen dat vaak voor een heel defensief gevoel zorgt bij de geïnterviewde. Als iemand het gevoel heeft dat het niet uitmaakt wat hij zegt omdat de vragen van de interviewer vastliggen en de richting van het gesprek al bepaald is, gaat die heel snel bevriezen in een gesprek.

“Kevin stapte in de wagen en zei: ‘Ik háát interviews.'”

Bij welke gast was dat luisteren dan echt noodzakelijk om hem te doen ontdooien? 

Als ik naar dit seizoen kijk, dan is de uitzending met Kevin Janssens heel uitgesproken geweest. Vooral omdat hij in de wagen stapte met de boodschap: ‘Ik háát interviews’, wat een erg fijne openingszin is. (lacht) Je weet bijvoorbeeld bij Marco Borsato, iemand die open durft praten en tegelijkertijd heel veel heeft meegemaakt, dat als je het gesprek in goede banen leidt, er rendement uitkomt. Maar bij Kevin, daar begon ik aan, ik zou niet zeggen met de daver op mijn lijf, maar toch met een grote onzekerheid van: ‘Oh jee, wat als hij helemaal dichtklapt’. En dat is de dunne lijn waarop je loopt, want je prikkelt iemand wel met vragen, maar je wil vooral niet dat hij dichtklapt. Anderzijds moet je ook niet alleen maar zeemzoeterige vragen stellen, want dan levert het ook niets op. 

Bekijk hier een fragment van een openhartige Kevin Janssens in ‘Het huis’: 

Welke vragen zou u als interviewer nooit stellen? Bestaat er zoiets als foute vragen? 

Geen enkele vraag kan niet gesteld worden. Maar ook dat is aflezen. En ook hier loop je op een dunne lijn: als je iemand interviewt moet je hem vooral observeren om te zien hoe je vragen binnenkomen. Dan merk je ook vrij snel wanneer iemand geïrriteerd is, maar zelfs irriteren mag in een interview. Je mag iemand even boos maken omdat dat vaak ook antwoorden oplevert die je in andere omstandigheden niet zou krijgen, maar je moet er wel voor zorgen dat hij, de Engelsen hebben daar een heel mooi woord voor, zijn ‘composure’ niet verliest. Maar in principe kan elke vraag worden gesteld. Ik ga niet vragen wat iemand doet tussen de lakens, dat heb ik nooit gedaan, maar alle andere vragen mogen en moeten gesteld worden.

“De gasten voelen zich echt geflatteerd omdat je de inspanning hebt gedaan om je echt te verdiepen.”

Hoe bereidt u zich voor op een interview? U beschikt namelijk vaak over nogal intieme informatie, zoals bijvoorbeeld de fragmenten in de ‘kinderkamer’, waar haalt u die? 

Dat is research, hè. En praten met mensen. Wat dat betreft heb ik Kim (Lenssen, nvdr.), die ik de beste researcher van het westelijk halfrond noem. Wij praten en denken dan over de mogelijke pistes van de voorbereiding van het interview. Het ligt vaak in heel makkelijke en onvermoede hoeken, hoor. De journalistiek is ook een beetje lui geworden: een journalist die iemand gaat interviewen leest de laatste vijf interviews terug van degene die hij gaat interviewen en stelt vervolgens al dan niet in andere bewoordingen dezelfde vragen. Research wordt dus voor een deel vergemakkelijkt omdat het nog zo weinig wordt gedaan.  

Het is niet zo moeilijk om een oude legermakker van Marco Borsato te vinden. Als je bij hem langskomt zegt die negen kansen op tien: ik heb hier nog een bandopname of wat foto’s of een boek liggen. Je stelt alleen vast dat die oefening, onder tijdsdruk ongetwijfeld, nog heel weinig wordt gedaan. En ook dat is een vorm van interesse, want mensen zijn wel verbaasd en denken: waar heb je dat gehaald, maar voelen zich ook wel geflatteerd omdat je de inspanning hebt gedaan om je echt te verdiepen en dat draagt net zo goed bij aan die vertrouwensband die wordt opgebouwd. Want ik ken niemand persoonlijk, wat ook mijn voorwaarde is als iemand naar ‘Het huis’ komt. Stel dat een bekende medemens een van mijn betere vrienden is, dan ga ik die nooit uitnodigen in ‘Het huis’. Dus ik begin echt van nul, die vertrouwensband moet worden opgebouwd. En dat is iets wat je op een uur tijd – de programmaduur – moet kunnen, want 24 uur lijkt lang, maar is ook niet zó lang, want je moet er wel een uur televisie van maken. Maar dat lukt vrij aardig. 

Om af te sluiten: wat is uw ultieme tip om succesvol te zijn als journalist of programmamaker? 

Geloof keihard in jezelf en werk minstens even hard. Heel veel mensen hebben een beeld van televisie dat het alleen maar showbizz, glitter en glamour is. No way. Ook bij mij op kantoor, waar er 25 mensen werken, zitten er mensen die heel getalenteerd zijn, maar diegenen met – het klinkt misschien raar – een beetje minder talent die veel harder werken, hebben ook grote slaagkansen. Een voorbereiding op een reportage of een afwerking ervan, is eigenlijk nooit klaar. Er heerst bij ons een soort voortdurende depressie als wij een montage afwerken, want we vinden het nooit goed, en niet voor de vorm, of niet om de beste te willen zijn, maar oprecht vanuit een soort onrust blijven we eraan peuteren, foefelen en bijknippen. Soms vraag je je dan af, als ik om twee uur ’s nachts nog een tekstje aan het schrijven ben, wie in vredesnaam het verschil gaat merken tussen dat tekstje dat om tien uur klaar was en diezelfde tekst waar je om twee uur ’s nachts nog zit aan te prutsen. Maar enig maniakaal obsessief gedrag misstaat niet in de journalistiek. 

Bedankt voor dit interessante interview en ik wens u nog veel succes met al uw komende projecten.  

‘Het huis’, elke dinsdag om 20u40 op Eén.

De villa waar BV’s 24u lang hun ziel blootleggen. © VRT

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

Please reload

Please Wait